Vrije Blog Ruimte van onze auteurs

 

Een kleine inleiding tot de machtige kunsten versus de nietige politiek

‘My lyk lê uitgespoel in wier en gras
op al die plekke waar ons eenmaal was’

Abraham Jonker is een falikant mislukt schrijver! Zijn dochter Ingrid zegt dat hij geen romans schrijft, maar boeken. Echter hij heeft zich een nieuw doel gesteld, gelukkig maar, hij wordt politicus, jazeker, en wat voor een! Hij gaat de nieuwe censuurwetten van de Nasionale Party, die in heel Zuid Afrika gaan gelden, voor premier Hendrik Verwoerd uitvoeren, jawel meneertje! Zijn tweede dochter Ingrid behoort tot een groep kunstenaars, die gaat onder de naam de Sestigers. Deze groep kunstenaars verzet zich hevig tegen de censuurwetten die de Nasioale Party de bevolking oplegt. Een en ander heeft plaatsgegrepen na de felle kritiek op de regering vanwege de invoering van de gehate pasjeswetten en het afschuwelijke bloedbad in Sharpeville in het jaar onzes heren negentienhonderd en zestig. Ingrid Jonker heeft daar, zwaar aangedaan, het gedicht Die Kind (wat doodgeskiet is deur soldate by Nyanga) over geschreven. Een gedicht dat heel beroemd worden zal, aangezien Nelson Mandela in zijn openingsrede na de eerste democratische verkiezingen in negentien vier en negentig het gedicht voordraagt en Ingrid Jonker daarmee voor altijd aan de vergetelheid ontrekken zal. Echter op het moment dat het geschreven wordt, zal het Ingrid en Abraham Jonker voor de rest van hun levens uit elkaar drijven en beider levens voor altijd verzwarten. Vanwege haar uiterst kritische houding ten aanzien van de Apartheid is het Ingrid Jonker jarenlang niet gegeven een nieuwe bundel uitgegeven te krijgen, met grote dank aan haar vader uiteraard, dat spreekt vanzelf!

De beeldschone, ravissante, Ingrid Jonker wordt geboren in Kimberley op de negentiende september negentienhonderd en drie en dertig als tweede dochter van Abraham Jonker en Beatrice Celliers, een vrouw in het lastige bezit van een zeer zwakke geestelijke gezondheid. Nog voor Ingrid geboren wordt verlaat Abraham Jonker het gezin. Ten einde raad trekt haar moeder in bij haar ouders op een boerderij nabij Kaapstad. De opvoeding van Ingrid en haar zus Anna rust grotendeels op de schouders van hun oma, moeder Beatrice kan het gewoonweg niet aan! Desondanks kunnen wij spreken van een onbezorgde jeugd. Ingrid is een kind van zon, zand en wind, altijd op het strand te vinden en volkomen gelukkig daar, Gordonsbaai. Haar oma is een zeer gelovige vrouw, die de zusjes met grote regelmaat meeneemt naar bijeenkomsten van gelovigen, oma kan er trouwens zelf ook aardig wat van! Menige preek heeft zij op haar naam staan. Ingrid wordt gegrepen door de taal en de uiterst wonderlijke verhalen van de bijbel. Dit brengt haar ertoe om al op zesjarige leeftijd haar eerste versjes op schrift te stellen. Al snel echter verschijnen er zwarte wolken aan het zwerk. Grootvader overlijdt, het vaste inkomen valt weg en oma, Beatrice, Anna en Ingrid zwerven zonder vaste verblijfplaats, zonder inkomen door Kaapstad. Het kan vanzelfsprekend nog erger. Moeder Beatrice overlijdt en spoedig daaropvolgend grootmoeder eveneens.

Op de plaats van het drama verschijnt een zwarte auto, een zwart geklede man, die een zwarte bril draagt. Op de achterbank ziet Ingrid het strand kleiner en kleiner worden, totdat Gordonsbaai, heel haar onbezorgde jeugd verdwenen is. Het is Abraham Jonker die zijn kinderen heeft opgehaald om ze onder te brengen in zijn nieuw gestichte gezin. Nog donkerder wolken tekenen zich onheilspellend boven Ingrid af. Van meet af aan botert het totaal niet tussen Ingrid en haar vader, een tiranniek leeghoofd! Om aan de depressieve gevoelens die de hele toestand bij Ingrid oproepen te ontsnappen gaat zij door met het ontwikkelen van haar dichtkunst, waarschijnlijk, het valt eenvoudig aan te nemen, om de liefde van haar vader te winnen. Als zij nog maar twaalf jaren oud is, zoekt zij contact met de dichter D. N. Opperman, aan wie Ingrid als leidsman en mentor veel verschuldigd is. In het jaar negentienhonderd en zes en vijftig, heeft Ingrid haar eerste bundel gereed. De bundel heet veelzeggend Ontvlugting en is vreemd genoeg opgedragen aan haar vader! Ingrid haar gedichten zijn zinderend, zeer indringend, persoonlijk, intens en geladen. Een briljante dichteres is opgestaan. In de bundel kondigt Ingrid overigens ook haar later zelfverkozen dood aan, en zelfs de manier waarop zij een en ander meent te gaan volbrengen. Ziet u daarvoor de eerste cursieve regel bovenaan dit stukje. We gaan er gemakshalve maar van uit dat het vadercomplex Ingrid te veel geworden is en zij op deze manier probeert de lucht tussen beiden te klaren. Maar dan heeft zij flink buiten de waard gerekend, Abraham Jonker slaat ongenadig terug, hij keurt het werk af met de woorden: ‘Ik zal vanavond wel eens zien of je mij niet te schande hebt gemaakt.’ Hij heeft de bundel, zo deelt hij zijn dochter koud mede, alleen toegestaan te mogen verschijnen slechts enkel en alleen vanwege de mogelijkheid dat er een rel zou ontstaan wanneer blijken zou dat Abraham Jonker de verschijning van Ontvlugting, de bundel van zijn eigen dochter, zou hebben getorpedeerd. Kortom, allemaal eigenbelang, een mentale bruut, die het in feite niet waard is de vader van Ingrid te mogen zijn!

Ontvlugting

Uit hierdie Valkenburg het ek ontvlug
en dink my nou in Gordonsbaai terug

Ek speel met paddavisse in ’n stroom
en kerf swastikas in ’n rooikransboom

Ek is die hond wat op die strande draf
en dom-allenig teen die aanwind blaf

Ek is die seevoël wat verhongerd daal
en dooie nagten opdis als ‘n maal

Die god wat jou geskep het uit die wind
sodat my smart in jou volmaaktheid vind

My lyk lê uitgespoel in wier en gras
op al die plekke waar ons eenmaal was

Ingrid breekt, voor zolang het duurt, met haar vader en om, naar het ons toeschijnt, desondanks haar vadercomplex te voeden, huwt zij de twintig jaar oudere Pieter Venter. Het huwelijk wordt, ondanks een prachtige dochter, geen succes. In het jaar negentienhonderd en zestig wordt het huwelijk ontbonden.

Ingrid lijdt aan zware inzinkingen en loodzware eenzaamheid. Zij vlucht met haar dochter Simone terug naar de plekken van haar jeugd in Kaapstad. Haar psychische problemen kan zij echter maar niet te boven komen. Zij wordt via de schrijver Jack Cope, die woont aan de mondaine Cliftonbaai,, de goudkust van Zuid Afrika, opgenomen in de groep kunstenaars die onder de naam de Sestigers de geschiedenis in zal gaan. Jack Cope, hoewel getrouwd, wordt haar onstuimige minnaar. Voor de rest van haar leven zal zij in nauw liefdescontact met Jack Cope blijven staan. Ingrid Jonker is al ver voor de seksuele revolutie van de late jaren zestig een seksueel geheel vrijgevochten vrouw. Overal waar Ingrid komt brengt zij chaos te weeg. Zij komt en gaat als een wervelwind, staat weerloos en ongeremd in het leven en is zowel een heel goede alswel een heel slechte moeder. In de avonden ontvangen de schrijvers, dichters en kunstenaars in grootste geheimenis hun gekleurde landgenoten, niemand mag er van weten. Ingrid kan helemaal niet tegen de hypocrisie, de onmogelijkheid om beide bevolkingsgroepen te mixen, waarmee dit alles omgeven wordt, zij gaat er letterlijk stuk aan. Ingrid begint langzaam de manisch depressieve trekken van haar gek geworden moeder te vertonen. Dan vindt het bloedbad in Sharpeville plaats, twee en zeventig doden en Abraham, haar bloedeigen vader, is uitvoerder van de pasjeswetten, en alszodanig een der aanstichters van deze humanitaire Afrikaanse blamage. De Sharpeville opstand doet Ingrid definitief oversteken naar het zwarte kamp. Zij schrijft het gedicht Die kind (wat doodgeskiet is deur soldate by Nyanga). Een aangrijpend en evenzogoed sober verslag over de schande van Sharpeville, zij laat het haar vader lezen die het niet uitlezen kan en wil. Abraham Jonker verscheurt het voor haar ogen.

Ingrid krijgt hiermee haar zoveelste dreun te verwerken. Zij wordt opgenomen in Valkenburg, nota bene de kliniek waar haar moeder is overleden. Het gaat niet goed! Ingrid is tevens een verhouding begonnen met de schrijver André Brink, die getrouwd is en absoluut niet wil scheiden. Het enige gezonde aan een en ander is, denkend aan Ingrid haar vadercomplex, dat André de eerste man in haar leven is die ongeveer dezelfde leeftijd heeft als zij. Ingrid geraakt zwanger, weet niet of het kind van Jack Cope danwel van André Brink vermag te zijn, laat het kind aborteren en haar geestelijke gezondheid incasseert opnieuw een klap van jewelste. Ingrid kan het gewoonweg met het leven niet vinden, haar vader heeft haar volledig gebroken. Hij de starre nihilist, zij de ongeremde, uiterst kwetsbare vrijbuiter! Beiden zullen uiteindelijk hun pijnlijke relatie met de dood bekopen.

In het jaar negentien en drie en zestig komt haar tweede bundel Rook en oker uit, die door de liberale pers als een meesterwerk wordt binnengehaald. De bundel wordt bekroond met de ABP-prijs, een der belangrijkste literaire prijzen van Zuid Afrika. Van het geld dat de prijs haar oplevert maakt Ingrid een door haar voor reeds lang gewenste reis naar Europa. Haar aanbiddelijke dochter Simone laat zij voor de gelegenheid gewoon achter in Zuid Afrika, een daad die Simone veel pijn en onbegrip heeft opgeleverd. Zij vraagt André zich bij hem te voegen, waarna hij de daad bij het woord voegt, en het inderdaad, met grote moeite, enige tijd met Ingrid volhoudt. Echter Ingrid is eufoor, ze wil de duurste hotels, de duurste restaurants, iedereen ontmoeten van enig belang, enzovoort, enzovoort. André echter is arm en kan het allemaal niet betalen. Dat maakt Ingrid ziedend. Een en ander leidt tot afwisselend hemel en hel. En als het hel was, dan was het ook echt verschrikkelijk, vertelt André later. De ruzies zijn vreselijk, en niet om te harden. Bij vlagen drinkt Ingrid excessief, verkeert nauwelijks nog in de realiteit en leeft in een droomwereld. In Barcelona kan André het werkelijk niet meer aan, hij vlucht als het ware terug naar Zuid Afrika. Hij vertelt Ingrid dat hij gaat scheiden, maar niet voor haar, niet om haar te trouwen!

Gebroken keer Ingrid naar Parijs terug en wordt godzijdank liefdevol opgenomen in het huishouden van Breyten Breytenbach die woonachtig is te Montparnasse. Helaas zijn de nieuwe klappen te erg geweest. Op eigen verzoek laat Ingrid zich opnemen in de psychiatrische kliniek Sainte Anne in Parijs. Ingrid herstelt in zoverre, dat zij de terugreis naar Zuid Afrika nog net aan kan, echter het einde lijkt nabij. Haar dochter Simone vertelt later dat de lach weg was en weg bleef. Ingrid is zwak, wordt zwakker en zwakker. Zij beweert niet meer te kunnen schrijven, niet meer te kunnen liefhebben, niet meer te kunnen leven. Zij zal nog slechts enkele gedichten schrijven. Voor de duur van dertig jaren zal Ingrid Jonker in de vergetelheid geraken, een gotspe!

Ingrid wordt opnieuw opgenomen in een kliniek, ze is vastbesloten er een einde aan te maken. In de nacht van negentien juli in het jaar negentien en vijf en zestig, winter in Zuid Afrika, verlaat Ingrid blootsvoets en schaars gekleed de kliniek. Op de voorpagina van een tijdschrift schrijft zij: ‘Ik kan niet meer, ik kan niet beter.’ Ingrid wordt onderschept door een politieagent, die haar terug naar de kliniek brengt. Het mag niet baten. Nadat de agent weer vertrokken is, weet Ingrid opnieuw het strand van Drieankerbaai te bereiken en de zee in te lopen om niet nog terug te keren. De volgende morgen spoelt haar levenloze lichaam aan op het strand. Wanneer Abraham Jonker met het doodsbericht wordt geconfronteerd, antwoordt hij: ‘Wat mij betreft gooien ze haar terug in zee!’

André Brink vertelt dat hij vier en twintig uur blind is geweest na het vernemen van Inrgid haar doodsbericht. Ook de begrafenis is een ramp. De strijdende partijen, te weten de vrienden van Ingrid en haar vader en stiefmoeder, staan lijnrecht tegenover elkaar. De kunstenaarsvrienden van Ingrid worden door de stiefmoeder getrakteerd op het verzoek ‘alles toch maar vooral gladjes te laten verlopen.’ Met een viertal agenten eigent Abraham Jonker zich de kist toe en domineert volledig de begrafenis. De spanning is om te snijden, Jack Cope is totaal verdwaasd en lijkt door mysterieuze demonen bezeten. De kunstenaarsgroep besluit om de volgende dag de begrafenis gewoon over te doen, en alzo is geschied, ditmaal zonder de aanwezigheid van Abraham Jonker en zijn vrouw. Abraham Jonker heeft nooit meer over zijn dochter gesproken en drinkt zich binnen een half jaar dood. Vaders en dochters, ik zal altijd voor ze blijven bidden!

 

(Stoïcijn) 

Waarin Engelhart een beginselverklaring opstelt en tevens tracht zijn positie in het vaderlandse literaire landschap te beschrijven en verklaren

Dichters zijn de leermeesters van het volk, zo is het altijd geweest, maar helaas niet gebleven. En dat spijt mij. Literatuur zou modellen ter navolging behoren te bieden. De tijd waarin die gedachte daadwerkelijk zijn maatschappelijk belang toonde, ligt ver achter ons. Hoelang is het geleden dat een tekst nog een traditie was? Te                             lang!

Een tekst biedt zoveel meer dan de tekst alleen, een tekst kan historische perspectieven bezitten, gebruikt worden voor onderwijs, opvoeding, hoe leer ik mijn grammatica, teksten kunnen encyclopedische waarde bezitten, ons vertellen over allerhande zaken die terecht of onterecht in onbruik zijn geraakt, enzovoort, enzovoort. Kortom wil men innoveren dan zal men moeten weten wat er was.

Laaglandse dichtkunst, bestaat er iets dergelijks? Wat hebben wij gehad? De Tachtigers, De Vijftigers, De Nieuwe Zakelijkheid, De Maximalen en de Nieuwe Wilden. Valt er iets te definiëren ten aanzien van onze laaglandse dichtkunst? Welnu, geachte lezer, dat lijkt schrijver dezes bijzonder lastig, zo niet onmogelijk.

De, in mijn ogen, verwording van de oorspronkelijke doelen van de dichtkunst heeft niet alleen in ons zo geliefd laagland toegeslagen, maar in de gehele westerse wereld.

Wat direct opvalt, is dat de verhalende traditie, bedoeld om verhalen, zeden, gewoonten, gebruiken, eigenaardigheden, ideeën en gedachten over te brengen is omgezet in een hyperindividuele benadering van de dichtkunst.

Heden ten dage lijkt het meer de bedoeling om complexe hoogstpersoonlijke gedachte-exercities te verheffen tot dichtkunst. Dat is in de ogen van ondergetekende geen verdere ontwikkeling van de dichtkunst, maar de spreekwoordelijke hond in de pot. De teloorgang van iets – de dichtkunst – die deze teloorgang in de verste verte niet verdiend heeft. De hermetici, de cryptici, de experimentelen, verwijt ik dat zij aan de uitspraak van een beroemde filosoof: dat waarover men niet spreken kan, slechts zwijgen past, geen gevolg geven, sterker nog deze raadselrijmers, waaronder ik eveneens Lucebert en consorten reken, tot hoge kunst menen te moeten verheffen. Zonder rekening te houden met wat ‘het volk’ nodig heeft, recht op heeft en werkelijk verdient.

Op deze wijze is er geen breed draagvlak meer voor de dichtkunst. De hedendaagse dichtkunst vervreemdt de potentiële lezers van de dichters, blijft in haar eigen kleine elitaire kring rond draaien, is daar nog trots op ook en bijt uiteindelijk zichzelf in de staart.

Ego’s beheersen het dichterlijke landschap, waar in feite dichters dit landschap zouden moeten beheren, voeden, cultiveren en rijp maken voor iedereen in plaats van dit landschap te bezetten en hooghartig te claimen voor zichzelf. Daarbij veelvuldig klagend waarom er toch zo ontzettend weinig dichtkunst gelezen en gekocht wordt, en dat terwijl zij daar nota bene zelf debet aan zijn.

Dat is mijn stellige mening.

Ik ben dan ook, naar ik vrijwel zeker meen te weten, geen doorsnee dichter. Ik zie het als mijn taak terug te grijpen op het verre verleden van de orale verslaggeving, het verbale doorgeefluik uit de Griekse traditie! Het middel bij uitstek om de veelal ongeletterde bevolking te voorzien van historische verhalen, mythen en legenden. Uiteindelijk hebben grote optekenaars, zoals Homerus en vele anderen, deze verhalen verzameld en opgetekend, waaruit verscheidene grote meesterwerken zijn ontstaan die in staat bleken te zijn eeuwen, zelfs millennia te doorstaan.

In dit licht, in deze traditie, zie ik mij gaarne staan. Ik tracht mij los te wringen van het verbrokkelde dichterslandschap dat heden ten dage vele dichters ijdel en doelloos bewandelen, ten faveure van het volk. Een te grote verscheidenheid aan stijlen, perspectieven, invalshoeken, etc. doet de potentiële koper huiveren en laat deze, kijk maar naar de verkoopcijfers, in grote verwarring achter. De dichterlijke taal heeft in de loop der eeuwen haar oorspronkelijke functie verloren. En daar vervolgens groeiden en bloeiden de hermetici, de hyperpersoonlijken, de cryptici meer dan welig.

Telkens maar verder afdrijvend van wat naar mijnde ware en zuivere bedoeling is van de dichtkunst het vertellen en doorgeven van verhalen met een hoge begrijpelijkheidswaarde zonder te vervallen in de retoriek van de zondagsdichter. De lezer moet er maar eens trachten bij stil te staan welk een ongekend lastige opdracht ik mij hiermede stel.

De hermetici en bloedverwanten, alsmede de reguliere zondagsdichters, (die daar overigens niets aan kunnen doen, zij schrijven zo goed zij kunnen) zijn hier debet aan. Wanneer er geen echte dichters zijn die het oude handwerk nog eens ter hand willen nemen, is het prozadichterschap ten dode opgeschreven, wat het overigens al meermalen is geweest. Gelukkig zijn er over de eeuwen altijd dichters geweest die getracht hebben het oude in ere te herstellen. Ik denk hierbij aan Walt Whitman, Cesare Pavese, K.P. Kavafis en Philip Larkin zonder andere nieuwe wegbereiders daarmee te kort willen doen.

Vooral Cesare Pavese heeft in de eerste helft van de twintigste eeuw getracht te zorgen voor de renaissance van het verhalende gedicht. Is Cesare daarin geslaagd? Ik waag het te betwijfelen.

Er is meer dan genoeg variatie mogelijk om zowel het een – een verhaal vertellen – als wel het ander – poëzie te schrijven – te bewerkstelligen.

De mensheid heeft het altijd met overlevering en verhalen gedaan.

Naast al deze ernst, lach ik in de regel veel en smakelijk om mijzelf. Vooral als ik het ‘meen’, kan ik meestentijds een zeer snel opkomende schaterlach nauwelijks onderdrukken. En dat is goed!

 

 

 

 

Odile Schmidt   Overpeinzingen over het begrip "Betekenis"

 

Voortdurend vuren neuronen af in ons brein en voortdurend zijn we bezig met de betekenis van de wereld om ons heen die we binnen krijgen door de zintuigen. Om ons brein fit te houden is olie belangrijk, olijfolie, zonnebloemolie, walnoten olie, maakt niet uit. Maar we kunnen niet leven zonder betekenis te geven aan wat ons overkomt. Betekenis is niet ophalen van iets uit een mentaal woordenboek, het is een proces dat voortdurend plaatsvindt. Nieuwe betekenis verandert het hele brein, vindt plaats in het hele brein. En een nieuwe taal leren zorgt voor een goede conditie van het brein.

Er is het Shakespeare effect, waarbij je bij het uitvogelen wat de betekenis is van een zin een positief effect hebt op je brein. Het is het oplossen van een talige puzzel. En dat is denk ik de kern van betekenis. Alles wat je binnenkrijgt aan informatie puzzel je razendsnel tot iets waar je al dan niet aan hecht. Wat meer betekenis voor je heeft, hecht je meer aan dan wat minder betekenis voor je heeft.

Love looks not with the eyes, but with the mind. William Shakespeare, ‘A Midsummer Night’s Dream’.

Iets heeft betekenis wanneer je eraan hecht. Je kunt hechten aan dingen in je boedel. Aan een panda, bijvoorbeeld. Betekenis is dan gehecht aan de panda, zintuiglijke herinneringen zoals tast, het zachte, knuffelbare, de huiselijke geur, hoe schattig hij eruitziet, zijn knuffelbaarheid, het vlekje bij zijn oog en de verhalen die er bestaan over deze panda en jij, de gevoelens die je erbij had, dat je huilde en dat het leek of hij je troostte, dat je blij was hem te zien. Een heel persoonlijke mix wordt opgeroepen door je panda, in een fractie van een seconde. Zoiets gebeurt ook bij het lezen. Je leest een zin, kiest wat het betekent uit allerlei mogelijkheden en voelt daarbij van alles, het roept ook beelden op, verhalen, mensen, situaties. De ene zin roept meer op dan de ander.

Wat gebeurt er wanneer we een Griekse tragedie bekijken? Het roept van alles op in je onderbewuste. Clusters van zintuigelijke dingen, zoals geluid, beeld, tastzin en geur worden opgeroepen. Andere verhalen komen naar boven. Mensen komen naar boven. Situaties komen naar boven. We zinken weg in het verhaal. Het lijkt op dit, het lijkt niet op dat. Dit is iets nieuws. Ons brein kan wakker worden van de nieuwe informatie. Is het teveel of te weinig, dan vallen we in slaap. Voor iedereen is dat teveel of te weinig anders, afhankelijk van de ontwikkeling waarin je zit.

Gedichten zijn vaak een spel met betekenis. De vraag is wat er staat? Vaak zoek je naar een dubbele betekenis van woorden, om het effect te krijgen dat je er meerdere betekenissen in kunt zien en dat deze als een verrijkend spel worden ervaren met taal en betekenis. Je beschrijft niet direct een gevoel maar via een omweg van een beeld of een situatie. Bijvoorbeeld bij het gedicht bidpijn, is er het gebed dat vaststaat om vergeving. Maar het au-geroep doorbreekt het. Waar in de zin het doorbroken wordt geeft een indicatie waar het pijn doet. De plaats in de zin heeft dus betekenis. Geeft informatie over het verhaal dat niet verteld wordt. Je zou kunnen zeggen indirect verteld wordt.

 

Betekenis heeft andere betekenis voor mij en voor jou. Dit komt door verschil in levenservaring, in smaak en in keuzes, in hoe zintuiglijk je bent. Voor een blinde is betekenis anders dan voor iemand die scherp ziet. Het hangt ook af van de kleine en grote trauma’s die we achter ons hebben. Zo kan een rode deur voor de een een neutrale betekenis hebben maar bij de ander roept het dat incident op waarop een rode deur in zijn gezicht sloeg. Dat maakt dat ieder gedicht voor ieder mens anders gelezen wordt en dat je niet uit kunt gaan van één betekenis bij het lezen.

Moet alles dan betekenis hebben? Nee, een gedicht is ook knisperend haardvuur, muziek zonder betekenis. Een ambiance om heerlijk bij weg te dromen. Een schimmenspel dat beweegt.

Niet alleen de psychologische laag is persoonlijk, ook de ethische laag is persoonlijk en bepaalt mee hoe je een gedicht waardeert. Ik schrijf in een gedicht rondje om de kerk en bedoel als dichter dit neutraal: het lopen om het kerkje in het dorp waar ik woon. Een jurylid zag er een sceptische toon in, wat verraadt dat hij een bepaalde houding heeft ten aanzien van een rondje om de kerk lopen. Vaak verwijzen mensen naar de conventionele betekenis die er heerst in hun eigen groep. De betekenis die ze ‘gewoon’ achten. Maar er zijn meer dan één conventionele betekenissen, veel woorden hebben meerdere betekenissen en je hebt ook verschillende taalregisters.

Humpty Dumpty zei in Alice in Woordenland dat hij zijn eigen betekenis gaf aan woorden. Dat is grappig bedoeld. Toch zit er waarheid in. De rode deur die zowel positieve als negatieve betekenis kan hebben al naar gelang de ervaring, de zintuiglijke verwerking, de smaak, de ethische laag. Je zal maar een hekel hebben aan de kleur rood en toch links zijn. Of een hekel aan de kleur blauw maar van vrijheid houden. Er is ruimte voor kiezen van welke betekenis je aan iets geeft, maar dit wordt beperkt door je zintuiglijke verwerking, je trauma’s die opgeroepen worden, je emoties. Als je in de rouw bent lees je een gedicht heel anders dan wanneer je stemming neutraal is.

Zo kan het gebeuren dat je in een boze bui een gedicht maar niets vindt, er slechte dingen in ziet, terwijl je in een vrolijke bui er de grap van inziet. Betekenis verandert dus ook over de tijd. Het kan zijn dat je in je pubertijd heel anders een gedicht leest dan op oudere leeftijd. Probeer het maar eens!

Een goed gedicht geeft de lezer de ruimte om er het zijne in te zien. Dit kan ook gebeuren wanneer het stellig geschreven is. Een stelling roept een reactie op. Vaak roept een goed gedicht beelden op waar de lezer zijn innerlijk op kan projecteren. Wat roept dit beeld bij je op? Dat zegt iets over je toestand nu, met al je ervaringen van kort of lang geleden. Je leest het gedicht maar je leest ook jezelf. Hoe sta je er nu in? Wat is het oordeel dat naar boven drijft? Welke lagen van betekenis worden beroerd? Ontstaat er leerzame didactische verwarring?

Bij een goed gedicht komt er iets nieuws binnen, dat je nog niet wist, zoals wanneer je een nieuw woord leert. Wanneer je een nieuw woord leert, verandert het hele systeem in je brein. Volgens de Hersenstichting is dat gunstig voor de conditie van je brein. Wel is het per persoon verschillend hoeveel nieuws er het liefst binnenkomt. Het is zoeken naar een leestempo dat bij je brein past. Dat verklaart ook waarom een gedicht vol dingen die je al weet, clichés, minder fijn is om te lezen terwijl het lezen van een nieuw beeld plezierig kan zijn. Het kan ook zijn dat je een te grote portie nieuwe beelden leest, dat is dan teveel voor jou. Dan is het een kwestie van doseren. Niet teveel in een keer, of een rustiger tempo en herlezen. Je kunt ook het lezen trainen waardoor je flexibeler wordt en steeds meer nieuws tot je kunt nemen met een gunstig effect.

Er werd eerst gedacht dat er een woordenboek was in je brein waar ieder woord in opgeslagen en opgehaald kan worden. Dit blijkt anders te zijn. Ieder woord is meer verspreid over het brein en het brein is dynamisch. Je zou kunnen zeggen dat betekenis meer een muziek is van afvurende neuronen die door het hele brein is verspreid. Je leest en luistert met je hele brein, die muziek maakt. Je lichaam is niet los van luisteren.

Waarom lezen we graag de ervaring van een ander, nu we dit allemaal weten? De ervaring van een ander is nieuwe betekenis, een nieuwe muziek. Het is minder indringend dan een eigen ervaring en we hebben meer afstand. Ik krijg een inzicht of een beeld cadeau, zonder dat ik de ellende zelf hoef door te maken. Ik denk dat het daarom is dat ik een tragische film graag zie en niet zelf ervaar. Wel de lusten, niet het volle gewicht van de lasten. Het verruimt mijn bibliotheek aan betekenis. Ik dacht dat het zo is, maar het kan ook zo zijn. Zo verfijn ik betekenis. Waar je niet aan hecht vergeet je vanzelf.

Hoe je iets leest, maakt uit. Als je mijn bundel alleen als tragisch leest, ga je vooral opletten op de tragiek. Als je weet dat het met speelse zelfspot is geschreven, heb je meer kans om het tragikomische erin te ontdekken. De keuze ligt bij de lezer. Een kritische lezer vindt altijd wel iets om kritisch over te zijn. Een welwillende lezer vindt altijd het goede op zijn pad.

Maar ik ben niet constant welwillend of kritisch, heb niet altijd dezelfde mate van zelfspot of tragiek, al zou ik voor de overzichtelijkheid dat willen geloven. Mijn brein verandert continu. De Odile die de gedichten schreef is alweer veranderd. Volgens Levinas is kunst bevroren in de tijd. Het leven gaat maar door met veranderen.

 

 

 

 

 

Hoe mevrouw Bulte het Uitgeefhuis leert kennen / H. Bucciarelli

 

 

Mevrouw Bulte slentert vandaag op een merkwaardige plek. Het is op zich al vreemd dat mevrouw Bulte wandelt, want afstanden lopen is voor haar alleen mogelijk in de grote stad. Daar kan een mens zijn stappen zetten met de hulp van het lijntje van verleiding dat hem voort trekt. Al die vrolijk verlichte winkels. Ze lokken je steeds verder en verder met hun kleurtjes en open deurtjes en kansen op onvermoede schatten. Ja, dan tippelt ze nog wel eens meer kilometers dan ze aan kan. Maar om een saaie, rechtlijnige akker af te gaan, waarvan je van te voren weet dat het slechts spierpijn oplevert, nee, dat soort aandrang kent mevrouw Bulte niet.

Maar vandaag loopt ze dan toch op dit uitgestorven pad langs een dijk, hoewel het eigenlijk te koud is. De blauwe hemel met een stralende zon heeft al de belofte van de lente in zich, maar remt zichzelf af met een schurende wind. Zelfs Jans wilde daarom niet mee.

Het is dat mevrouw Bulte weet dat er op het einde van dat lange pad, luxueuze kantoren staan, die worden afgewisseld met openbare lounges, waar je heerlijk kunt toeven achter hoge, zonwerende ramen, anders was ze er niet eens aan begonnen.

Probeer zo rustig mogelijk te wandelen, Stien, houdt ze zich zelf voor. Het gaat niet om het einddoel. Hoelang het duurt maakt niet uit. Kijk, je ledematen eens. Ze vinden het niet erg om te bewegen. Als je maar geen moeite doet, dan is het net of je gelopen wordt. Zo schrijdt ze voort, tot ze het hoge wonderlijke gebouw bereikt, dat de naam Lands End als fier landmerk draagt.

Gelukkig heeft ze de tegenwoordigheid van geest nog even een kammetje door haar haar te halen, want als ze naar boven kijkt, schokt ze even. Die man daar voor het raam. Die kent ze. Dat is Kees Engelhart. En kijk, daar zit Elisabeth Leenschat van Bodengraven! Die is ook overal!

Ach ja. Zo doen die lui dat. Dat pimpelt zich maar een eind door het leven heen, onderwijl over dichtkunst keuvelend. 

Mevrouw Bulte vindt het altijd leuk mensen te observeren, zolang ze haar maar niet in de gaten hebben. Maar mevrouw Leenschat van Bodegraven heeft altijd dat alerte. Of er een radartje boven haar hoofd zweeft dat allerlei informatie doorgeeft. Prompt draait ze zich  om en ziet mevrouw Bulte.

Nu heb je de poppen aan het dansen. Mevrouw Leenschat begint wild te zwaaien en maakt onmiskenbare bewegingen dat mevrouw Bulte naar boven moet komen. Maar dat kan toch niet? Dat zijn toch kantoren? Twijfelend bestijgt mevrouw Bulte een trap bedekt met hoogpolige tapijt in art deco stijl.

Lieve help! Mevrouw Leenschat van Bodengraven komt haar al tegemoet.
‘Kom Stien, kom! We zitten aan de thee op het kantoor. Wat doe jij nou hier? Dat is ook toevallig.’

Ik kom van Jans. Die woont hier verderop.'

Ja, dat is waar ook. Kom even het kantoor binnen. Dan stel ik je de medewerkers voor van het Uitgeefhuis De Manke God.’

Mevrouw Bulte is zich er van bewust dat ze een kleur krijgt. De manke god, denkt ze verwilderd. Wat is dat voor een rare naam.

Kees Engelhart blikt bij het voorstellen minzaam omhoog. Je kunt niet zien of hij haar zich herinnert of niet, dat laat hij discreet in het midden. Dan krijgt ze nog een hand van een wat oudere heer in een grijsbruin pak, dat zowel tijdloos als sleets aandoet. Theodoor Brumming, zegt hij zachtjes. Hij kijkt haar even doordringend aan. Omdat Stien opeens zo volks klinkt lispelt ze zachtjes ‘Christien’.

Welkom op ons kantoor,’ zegt Theodoor Brumming en laat mevrouw Bulte plaats nemen aan de tafel. Alles ademt hier rijkdom uit. De grote ramen geven een uniek uitzicht op de haven en de zee.

Onmiddellijk komt een jonge man haar thee brengen.

Stien is lid van de Poeten van de Haarlemmerpoort. Zo kennen we elkaar,’  legt mevrouw Leenschat van Boden de connectie uit.

Ahh, ja, dat is ook een goeie. Laten we die lieden ook een uitnodiging sturen.’ zegt Brumming.

Ja, dat kan Maya wel doen, zegt mevrouw Leenschat van Bodengraven snel, voordat Theodoor meteen weer taken gaat delegeren, want daar heeft hij nogal een handje van.

Ja,’ zegt Theodoor Brumming, ‘U zult wel merken, dat hier een vrolijke, opgetogen stemming heerst. Wij zijn bezig met de Manke God te lanceren in de wereld van de sociale media.’

O, dat is fijn,’ zegt mevrouw Bulte knikkend. Altijd mee knikken is haar devies.

De jongeman komt vragen wat voor gebak ze blieft. Er is chocolademousse met Mexicaanse cacao, op een bedje van Tasmaans kruimelgebak of cheesecake met Zeeuwse boter en frambozen. Mevrouw Bulte kiest, in het volle besef dat eten in gezelschap in haar geval funest is, het chocoladegebak. Vandaag neemt ze steeds de verkeerde afslag! Maar tegelijkertijd, wat een buitenkans. Zie daar maar eens nee tegen te zeggen.

Theodoor gaat je er alles over vertellen, Stien!’ schiet mevrouw Leenschat van Bodengraven opeens haar jas aan. Wat is dat nu, gaat ze al weg? Ook Kees Engelhart hijst zich in zijn jas en beklopt het borst-oppervlak alsof hij zich zelf nog even fouilleert op foute voorwerpen, trekt met een kort rukje een voor een beide mouwen naar beneden, raapt behoedzaam zijn handschoenen en pet op van tafel en knikt dan nauwelijks waarneembaar naar Brumming en mevrouw Bulte. ‘Goedendag!’, zegt hij hoffelijk.

Van die Engelhart kun je ook nooit hoogte krijgen, denkt mevrouw Bulte.

Brumming schijnt het niet erg te vinden opeens met een onverwachte gast te zitten. En ach, mevrouw Bulte vindt het ook niet erg. Brumming vertelt met veel omhaal en kunstige uitdrukkingen over zijn Uitgeefhuis.

Het blijkt dat ze nog wel wat meer doen dan consumpties nuttigen in dit schitterende kantoor. Mevrouw Bulte zinkt steeds verder weg in het fluweel, terwijl Brumming het over mirakels heeft en lotsbestemmingen. Het is alsof hij een soort ark voor de kunsten heeft gebouwd maar nog niet weet waar het schip zal stranden. Maar ja, die ark is er. Daar gaat het om, bepeinst mevrouw Bulte.

‘..dus Van Putten is een soort mecenas.’ eindigt Brumming zijn relaas.

Een geldschieter,’ probeert mevrouw Bulte het even voor zichzelf duidelijk te krijgen. Brumming veert verstoord op bij het woord.

Iemand die de kunsten begunstigt, door wat hij teveel heeft, af te staan.’ verbetert hij haar minzaam.

Dit is duidelijk zo iemand voor wie geld in zijn diepste wezen niet bestaat. Mevrouw Bulte vervloeit even helemaal met de prachtige kandelaren op de tafels en stoelen rondom haar. Ach, snuift ze. Zo ben ik in diepste wezen eigenlijk ook. Ze kan oneindig genieten van de rijkdom van anderen. Wel de lusten, maar niet de lasten. Nee, zij en Brumming hebben wel een klik.
‘Zullen we zo langzamerhand langs de dijk maar weer eens huiswaarts gaan?’ stelt Brumming voor.

Uiterst rustig wandelen ze naast elkaar. De kleur van de hemel wordt steeds warmer al donkert het. De lente die in de lucht zit, is nog steeds voelbaar.

 

Henriette Bucciarelli