Waar mevrouw Bulte graag naar luistert

           

 

 

Mei / Henriette Bucciarelli

 

Buiten is het mei. Alles bloeit zo mooi. Het is ongelooflijk. De bloemen zijn van een buitengewone schoonheid en mevrouw Bulte ruikt van ver de duinrozen in de struiken. Wat een heerlijke geur. Kom daar maar eens om bij gekweekte rozen. Het is een bloem, die altijd wat warrig bloeit en door zijn bladeren een grimmige indruk maakt, maar je ziel steeds weet te raken. Het zal wel de borderliner onder de struiken zijn.
Mevrouw Bulte slentert op een wandelpad, dat bij een spoorwegstation aangelegd is. Het ligt er verlaten bij. De meeste voetgangers hebben liever ruim baan op het fietspad.
Ze zou best even in het gras willen zitten. Maar hoewel het hier een en al natuur is, valt het niet mee een plekje te vinden. Alles is publiek terrein en in het zicht.
Ze loopt door tot het busstation. Er scharrelt een oudere heer met een zwarte hoed en wandelstok rond. Zou hij ook de lentekriebels hebben? Vanaf het eerste oogcontact houden ze elkaar nauwlettend in de gaten. Beiden hebben zo hun eigen redenen deze vreemde plek eens aandachtig te beschouwen. De twee kuieren, langs elkaar heen, heen en weer, in tegenstelling tot de reizigers, die zich naar het perron haasten.
Om zich een houding te geven, buigt mevrouw Bulte naar een roos in de struiken, de geur omstandig inhalerend. Van onder zijn hoed blijft de man haar gadeslaan. Wat staat hij toch te kijken, denkt mevrouw Bulte. Het moet haast wel een senior zijn, die in zijn vrije tijd het station bewaakt. Een oude bromsnor, wiens tweede natuur het is vreemd en ongewenst gedrag op te sporen.
Om van hem weg te komen, loopt ze snel verder en stuit op een sterk vervuilde greppel. Merkwaardig genoeg dobbert er een zwaan in.
Zou hij ergens een nest hebben, dat hij uiterst alert bewaakt? En waar is het vrouwtje? De vogel lijkt boos noch bang te zijn en hij legt zijn kop en snavel doodgemoedereerd in zijn veren, alsof hij mevrouw Bulte niet opmerkt.
Ach, denkt mevrouw Bulte, het zijn trotse dieren en om hier tussen het plastic gezien te worden, dat moet beschamend zijn. Wat doet zo'n vogel daar? Een beetje peddelen en zoeken naar voedsel. Een wormpje hier, een grasstengel daar. Dat is toch geen doen voor dat beest. Wacht, ze heeft een boterham bij zich. Ze scheurt het brood ongeduldig in stukken en gooit het in het water.
Wat heeft een zwaan in dit soort dingen toch een buitengewoon hoog IQ. Hij snapt meteen de bedoeling en duikt naar het brood. Het is droog voedsel, maar gezond. Daar knap je van op, jongen!
Mevrouw Bulte loopt verder. Ze vermoedt, dat de oude heer nog steeds naar haar staat te koekeloeren en het spijt haar de waterkant te moeten verlaten. Een beter alibi dan eendjes voeren kun je niet hebben. Maar ach, ze wil de zwaan niet aan aanstaren, terwijl hij in die vieze sloot naar korstjes hapt. Dat is niet kies.
Ronddolend op een plek, waar auto’s geparkeerd staan, wordt haar tred opeens onzeker. De oude heer zal denken, dat ze naar haar auto toeloopt. Maar aangezien ze die niet bezit, wordt instappen moeilijk. En zodra hij dat begint te beseffen, denkt hij wellicht, dat ze iets onrechtmatigs in de zin heeft. Die gedachte haalt alle daadkracht uit haar richtingsgevoel en ze loopt ongecoördineerd rondjes over het parkeerterrein.
Ach nee, dit gezwalk heeft geen zin. Op deze manier komt zij verdacht over.
Er zit niets anders op dan terug te keren naar de witte zwaan. Die heeft het brood inmiddels verzwolgen en kijkt haar met droevige ogen aan. Haar gift heeft maar weinig zoden aan dijk gezet. Het begint gênant te worden.
“Nee, dierbare,” zegt mevrouw Bulte ferm. “Het is op. Het spijt me.”
Hij snapt natuurlijk niet wat ze zegt. Dat komt straks pas, als er geen brood meer komt. Wie de taal niet machtig is, is gedwongen af te wachten.
Mevrouw Bulte gaat de lange trap op, die naar het perron leidt. Nou ja, lang. Het zijn de treden, die lang zijn. Laag, maar langgerekt, zodat je hele grote stappen moet zetten. Wat mal, denkt mevrouw Bulte. Als je kleine pasjes doet, passen ze net niet op één traptree, waardoor je steeds van been moet wisselen bij de volgende opstap. Maar die hele grote stappen, die ze nu zet, zijn zelfs als gymnastiekoefeningen wat aan de flinke kant. Toch spoort ze zichzelf aan niet te stoppen en schrijdt wonderlijk snel naar boven.
Daar staat die oude man opeens ook. Hij houdt me maar in de smiezen, denkt ze. Maar ik doe niets verkeerd. Misschien doe ik wel vreemd, maar niets verkeerd.
Een rode kater springt van een hoge muur op het perron. Dat is toch apart, een poes op het station. Ook hij is niet bang van mevrouw Bulte en laat zich aaien. Om zijn nekje zit een halsbandje met een handgeschreven adres.
Mevrouw Bulte begint te vermoeden, dat de oude heer met de gleufhoed en deze rode kater bij elkaar horen en samen voor een grijpstuiver dit stationnetje in de gaten houden. En nu hebben ze waarachtig beet. Want wie doet dat nu, aan verfomfaaide duinrozen ruiken en weggetjes begaan, die echte reizigers links laten liggen. Het is een geluk, dat ze niet, zoals ze van plan was, neergezegen is in het gras aan de waterkant. Een bekeuring krijg je er niet voor, maar het is niet gangbaar.
Ik ga een stukje met de trein, denkt ze gewiekst. Meerijden naar het volgende stationnetje kost niets. Misschien vindt ze daar een verwilderd plekje zonder dat ze er kilometers voor moet lopen. En die bewaker schudt ze mooi van zich af. Mevrouw Bulte is niet voor een kleintje vervaard, hoor!
En wat heerlijk is het, dat de trein er meteen aan komt rollen. Dat brengt altijd een gevoel van vrijheid en rijkdom teweeg.
Bij het volgende station blijkt de omgeving van min of meer dezelfde makelij te zijn. Lommerrijk, maar gekortwiekt.
Waar kan ik nu toch ergens kan zitten?, denkt mevrouw Bulte, terwijl ze om zich heen speurt.
Dat is de makke met Nederland. Men weet niet goed hoe je met groen om moet gaan. Want nergens kun je gewoon even gaan liggen, wat toch een basale levensbehoefte is. Het gras wordt voortdurend gemaaid, want in zijn diepste wezen mag je er van die Calvinisten alleen maar naar kijken.
Haar oog valt op een restaurant, dat er zo leeg uitziet, dat ze denkt dat het voorgoed opgedoekt is. Er staat een houten bank buiten. Hier waagt ze het om neer te strijken. Het heeft niet veel om het lijf, de natuur hier. Kaal en ongeïnspireerd gras, maar mevrouw Bulte kan de lat heel laag leggen.
“Zo lief gras,” zegt mevrouw Bulte hardop. “Ik doe net of ik mijn veters strik.” En ze trekt haar schoenen uit.
Auto’s rijden vlak langs haar heen. Ze zet een zelfverzekerd gezicht op. Zo vermijd je, dat mensen lang bij de dingen stil blijven staan.
He, hè. Ze heeft toch iets bereikt vandaag. Als je met volle aandacht rondkijkt, zie je dat ook hier de struiken in al hun pracht in bloei staan.

 

 

 

 

Wensen

De pen glijdt over het papier. Mevrouw Bulte heeft zichzelf op een nieuw schrijfblok getrakteerd. Jawel! Ze is niet bang er iets in op te schrijven. Je scheurt die vellen er zo weer uit. De eerste de beste zin, die in haar opkomt, schrijft ze op.

Wat wil je?

Mevrouw Bulte fronst het voorhoofd. Ze heeft geen idee. Alles is er toch. Wat knaagt er dan nog? Vaag voelt ze een verlangen op de achtergrond naar een vleugje zout, dat het zoet verrukkelijk zal maken.

Wat wil je?

ik wil jouw stem
ik wil jouw liefde

Dat is vaag. Van wie dan? Allemaal onzin. Dergelijke verlangens doen een mens alleen maar pijn. Put maar uit eigen voorraden in je hart, Stien, daar heb je meer aan!
Mevrouw Bulte voelt, dat er nog iets anders is, waar ze van afgescheiden is. Iets essentieels, waar ze de vinger niet op kan leggen.

Wat wil je nu, op dit moment?

Ik wil vliegen dansen en draaien
ik wil gewichtloos zijn
en lachen als een gekieteld kind

Dat onbezwaarde, ja. Maar dat kan niet meer. Das war einmal.
Je kunt de vreugde van je diepste jeugd niet behouden, als je eenmaal door alle wateren gewassen bent. In plaats daarvan zucht een mens en hij weet zelf niet waarom. Wat zou de bevrijding kunnen geven?

Mevrouw Bulte heeft er geen antwoord op. Het lijkt wel, of ze, als ze dit zou weten, achter alle dingen zou komen. Achter alle grote geheimen van het leven. Ze zou het gordijntje van het bestaan wel eens opzij willen schuiven. Daarachter zit een werkelijkheid, die haar niet langer uitlacht, maar haar toelacht en aanmoedigt. Sta op, Stientje en wandel.
Is ze nu een beetje gek, of is dit juist, waar de mensheid al eeuwenlang naar op zoek is? Zijn niet alle religies daar op gericht? ‘Zoekt en gij zult vinden!’ schiet het door haar heen. Ha, nu komen we ergens!

Ze schrijft het op in grote letters:

Ik wil vinden

Vinden, vinden, maar wat dan en hoe?
Je moet dieper, dieper! Er is zoveel leed op de wereld. ‘Ga toch diep!‘ beveelt mevrouw Bulte zichzelf. Ze wil iets beschrijven, wat zij niet beschrijven kan. Het gevangen zijn. Het gevangen zijn in het leven. Maar ze begrijpt zelf niet wat ze daar precies mee bedoelt. Waarom altijd die onrust. Waarom dit gevoel, dat ze bevrijd moet worden?
Ze ademt in en uit, en probeert met verse zuurstof haar gemoed te kalmeren.
Het is ook niet niks wat ze wil. Vinden. Dat gaat niet stante pede.
Gewoon rustig afwachten, Stien. Op een dag vind je het. Hoe vreugdevol zal die dag zijn. Dat is toch iets om je op te verheugen.
Mevrouw Bulte weet, dat ze haar rust moet behouden. Zoeken en je weet niet wat, is ook niet alles. Onbewust is iedereen zoekende. Dat is ingebouwd in het mens zijn. We zijn allen op weg naar het Grote Antwoord. En ach, zodra iemand het gevonden heeft, houdt hij het vast niet voor zichzelf. Met de tegenwoordige media verspreidt dat zich vliegensvlug over de wereld.
Ondertussen is het afwachten. In balans blijven en vanuit je ooghoeken de boel inspecteren. Het Antwoord kan zo voor je neus liggen. Verder is het zaak zodanig te leven, dat je dadelijk naadloos met het Antwoord verder kan.
En het is toch prima zo. Denk aan alle goede jaren, die je nog te wachten staan. Het is toch niet slecht hier. Je hebt geen honger of dorst. Er is geen oorlog.
Je wilt iets, waar de tijd niet rijp voor is. Maar je wilt het zo graag! Er moet iets zijn, dat alles in perspectief zet. Waardoor je de waarheid feilloos kan zien.
Toch moet je het hoofd koel houden. Zoveel mensen, die zoeken, raken van het padje. Het is toch ook om gek van te worden. Het is een speurtocht, die zijn weerga niet kent. God zal toch wel enige aanwijzingen verstopt hebben, hier en daar. In de Koran, de Bijbel, in de Joodse rollen. Maar ja, het speuren is en blijft mensenwerk. Hoe kun je zien wat waar en niet waar is?
Kijk Stien, spreekt ze zich zelf toe. Het geestelijk vermogen van de mens is uiterst flexibel en kan blijkbaar leven in een permanente staat van onwetendheid. Dat doet hij al zolang de mens bestaat. Geduld is een schone zaak. En daar moet mevrouw Bulte zichzelf een compliment voor geven. Zij zit al meer dan zeventig jaar gevangen in een menselijke setting. En ze is nog steeds niet gek geworden! Is dat geen prestatie? Wie zou er niet gek worden? Het hele bestaan is toch te gek voor woorden.
Maar ze is kalm gebleven. Ze kan nog steeds functioneren. Nu ja, laten we zeggen, ze doet geen gekke dingen. Ze heeft een koel, analytisch, vermogen. Kijk maar. Het is vrijdag10 februari. Dat weet ze, want het staat hier in de krant. Mevrouw Bulte buigt zich over de krant, haar bril als een loep in de hand houdend en ziet, dat ze het goed gezien heeft.
Een zonnestraal verlicht de kamer. Toeval of God, die weet, dat ze hier zit te sippen?
Ze neemt de pen ter hand en schrijft:

Lieve God,

Wij mensen houden het niet langer uit

dit eindeloze ritme van zinloosheid
en leegte
van golven van pijn en dan weer eens geluk
Wij die de zee des levens doorkruisen
zoeken een boot
die niet door mensenhanden is gemaakt
niet bedacht en niet gedroomd
Grotere krachten dan de zee maken hem zeewaardig
Kijk eens, hoe de golven ons niet deren
Kijk eens, hoe iedereen, die hem vindt, in de boot past
Onze zeilen staan fier en bol
en o zo deemoedig tegelijk
want we weten nu wat achter alle dingen schuilt
We delen de waarheid
en kennen onszelf en elkaar
Het water is helder en transparant
net als wij

ill. Rembrandt van Rijn /  Storm op het meer van Galilea

Uit: Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven/ Henriette Bucciarelli 

 

Hortus 

 

 Jans is aan het dementeren. Mevrouw Bulte weet het zeker. Ze begint verschijnselen te vertonen, die mevrouw Bulte zelf al haar hele leven heeft; het vergeten wat je net gedaan hebt, het voortdurend zoeken naar voorwerpen, het gedesoriënteerd zijn. O, ze is er maar al te bekend mee. En nu ziet ze haar zus afglijden. Jans, die altijd zo prat gaat op haar praktische verstand. Mevrouw Bulte heeft het wat moeten horen: Stien, je doet je best niet. Als ik het kan, kan jij het ook!

Maar nu op het eind van hun leven, is of het stof van een verborgen reliëf er af geblazen wordt en een verrassend zelfde patroon bij beide dames zichtbaar wordt. Hun DNA zeker, dat in de herfst alsnog zijn ware kleuren toont. Maar mevrouw Bulte laat wijselijk niets merken. Jans zou nog van haar voetstuk tuimelen van schrik.
Deze maand bezoeken ze nu al voor de tweede keer de Hortus Botanicus. Maar Jans weet het niet meer. Die ziet het allemaal voor de eerste keer.                       O, wat is het toch mooi, al dat groen,’ roept ze steeds. Ze neemt precies dezelfde blaadjes als de vorige keer in de hand. Het is frappant. Bij iedere plant, die ze ziet, zegt ze exact hetzelfde; ‘Och, wat mooi, dat paars.’ Of ze zegt; ‘Nee, dat blad had ìk toch net even anders gemaakt. Dat is weer te groot, he?
Ze wijst met haar gelakte kunstnagels een paar uitgebloeide bloemen aan. ‘Kijk, dat blauw, dat vind ik niet mooi samen gaan met die groene tint van het blad. Dat past niet bij elkaar. Dat vloekt.
Het duizelt mevrouw Bulte. Jans heeft zelfs geen moeite de Schepper terecht te wijzen.
En het is allemaal natuurlijk!‘ werpt ze dan ook tegen.’Hoe kan de steel nu niet bij de bloem passen?
Als iets niet goed is, is het niet goed. Natuur of geen natuur.’ zegt Jans beslist.
De zekerheid, waarmee ze dit zegt, werpt een opeens heel ander licht op al haar beweringen.
Mevrouw Bulte laat zich gedwee meeslepen naar alle cactussen en gebladerte, die uitvoerig geprezen of afgewezen worden, tot Jans ook toe is aan zitten. Ze vinden niet ver van de Hortus een terrasje. Ha! Daar is het mevrouw Bulte om te doen. Koffie! De rest is bijzaak.
Doet u mij maar Cola, juffrouw!’ roept Jans hard, terwijl ze in haar portemonnee rommelt.
Je hoeft niet voor mij te betalen, Stien,’ zegt ze genereus. ‘Ik betaal voor mezelf.’ Ze is wat dovig, ziet en hoort de mensen niet, die voor hen in de rij staan. Ze vult de hele ruimte met haar wensen. Het moet prettig toeven zijn in een universum, dat uitsluitend om jezelf draait, denkt mevrouw Bulte.
Jans gaat met haar cola aan een tafeltje zitten, zich niet bewust, dat haar zuster nog achterin de rij staat om te bestellen. Geërgerd schudt ze het hoofd als Stien eindelijk aan tafel schuift.
Waarom duurt het bij jou nou weer zo lang?’ vraagt ze.
Er stonden heel veel mensen voor me.’
En waarom heb ik daar dan helemaal geen last van?’ vraagt Jans verbaasd. De ergernis, dat Stien onnodig sloom doet, klinkt door in haar stem.
Op het terras kan iedereen meegenieten van hun luide conversatie, maar dat deert mevrouw Bulte niet. De mensen snappen vast wel, dat Jans een beetje doof is.
He, hè,’ slaakt Jans een zucht.
Ben je een beetje moe?’ vraagt mevrouw Bulte.
Welnee,’ zegt Jans. ‘Waarom? Waarvan dan?
Oh, nou ja, ik vroeg het maar,’ mompelt mevrouw Bulte.
Wilt u misschien de parasol omhoog?’ komt een serveerster vragen.
Nou graag,’ knikt mevrouw Bulte. ‘Het is erg heet.
Nee, hoor,’ buldert Jans er door heen. ‘Heerlijk die zon zo.’
Nu, ja, wat jij wilt,’ mompelt Stien. ‘Het gaat erom, wat jíj wilt.’
Ze wordt steeds roder in de zon. De serveerster van daarnet ziet het en zegt, ‘U smelt hier weg, hè?
Ja, knikt Stien. De mensen snappen meer dan je denkt. Dat geeft haar kracht.

Als ze verder gaan, overleggen ze, of ze nog even naar Artis zullen gaan. ‘Ik weet niet. Het is toch een eindje lopen,’ zegt Stien. ‘En daar moet je ook weer veel lopen.
Ach welnee, dat ben jij weer. Dat is twee straten verderop.’ Ze wijst in de richting van het Waterlooplein.
Nou, nee, de Artis is die kant op.’
Jans twijfelt.
Maar ik weet het toch! Ik woon hier,’ houdt Stien vol.
Jans blijft stokstijf in de verkeerde richting kijken.
Als je me niet gelooft, dan vraag je het toch aan iemand op straat!
Jans knikt instemmend en zet weifelend een stapje vooruit.
Zo‘n uitje begint altijd leuk, denkt Stien bitter, maar binnen een uur wordt het zuur. Ik moet er maar niet meer aan beginnen. Eigenlijk heeft het helemaal geen zin. Over een week weet ze niet eens meer, dat we hier waren.
Mevrouw Bulte voelt zich meteen een slecht mens. Hè, nee, zo mag een mens niet denken. Jans bedoelt het niet slecht. Ze kan zich alleen niet in een ander verplaatsen. Ze kan daar echt, echt, niets aan doen. Voor Jans is de aarde niet rond, maar plat. Alles wat voor haar niet in het zicht is, tuimelt van de rand af.
Dat al dat groen zo maar bestaat,’ doet Jans een poging positief in het uitje te gaan staan. ‘Het is toch wonderlijk!

Ze steken de drukke weg over. Jans let niet op auto’s, die moeten maar op haar letten. Mevrouw Bulte loopt er heftig zwaaiend achteraan.
Ja, vroeger dachten de mensen, dat God dat allemaal geschapen had, ha, ha.’ gaat Jans door. Ze moet lachen, want die gedachte is eigenlijk te mal voor woorden.
Stien doet er het zwijgen toe. Ze ruikt onraad. Bij dit onderwerp kunnen haar woorden een smeulend hoopje rust tot een hellevuur maken. Maar bij Jans gaat het juist sterker vonken door de terughoudendheid van Stien. Ze heeft een zesde zintuig ontwikkelt voor gaten in iemands waarheid. Zit hier een mogelijkheid Stien eens goed aan haar eigen waanideeën te laten branden? Ze hoeft slechts wat te poken in het gesprek.
Gek, hè, dat mensen dat vroeger dachten?’ zegt ze daarom nog eens nadrukkelijk. Wat vind jij, Stien?’
Ach, wat weet een mensje nou,’ zegt Stien haar schouders ophalend.
Hoe bedoel je dat?
Nou, als het zo is, dat er krachten zijn, die de wereld geschapen hebben, dan zijn die krachten zo groot, dat de mens daar geen zicht op kan hebben.’
Wat bedoel je nou? Ik snap je niet.’
Stel,’ zegt Stien. ‘Je bent een vis, een vis, die zwemt in een vissenkom.’
Jans knikt verwilderd.
Je voedsel komt eens per dag vanzelf. Hoe kun je weten, dat er een hand is, die het voedsel in het water doet en dat aan die hand een mens vastzit. Dat de vissenkom, waarin je zwemt in een huiskamer staat. Dat die huiskamer weer onderdeel is van een huis. En dat dat huis in een straat staat, in een stad, enzovoort. Dat kan die vis niet zien. Die denkt, dat de vissenkom het enige is, dat er bestaat.’
Jans snapt niet, waar die vis opeens vandaan komt, maar ze voelt dat Stien haar iets wil wijsmaken, waar ze niet in moet trappen.
Kijk,’ gaat Stien verder, ‘zo is ook met de mens. Hij kan de krachten achter de dingen helemaal niet kennen, want hij is maar onderdeel. Misschien zijn er nog wel veertien wereldbollen. Weet jij veel. Jij bent als mens niet in staat om alles te doorgronden. Daarom kun je nooit met zekerheid zeggen, dat God niet bestaat.’
Stien moet een beetje schreeuwen, want Jans is doof en ze lopen op een stoep, die bezaaid is met lawaaierige toeristen.
Nou, ik geloof, dat er niks is,’ zegt Jans beslist. ‘Veel beter. Alles is er en vergaat weer gewoon. Heerlijk!
Nou ja,’ zegt mevrouw Bulte opgewekt. ‘Er zijn veel mensen, die zo denken, hoor! Ze geloven, dat alles toevallig is ontstaan en wij ons per ongeluk tot mens hebben ontwikkeld.’
En jij denkt van niet?’ houdt Jans verbijsterd stil.
Ik denk, dat het allebei kan.’ zegt mevrouw Bulte wijsneuzig. ‘De wereld kan èn geschapen zijn èn geëvolueerd. Tegelijkertijd. Mooie gedachte toch?
Jans krijgt een verbeten trek op het gezicht. Ze krijgt hoofdpijn van al dat geklets van Stien. Dat heb je met haar zuster. Het is zo een tegenspreekster. Altijd in de contramine!

Uit Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven/ Henriette Bucciarelli 

       illustratie: Henriette Bucciarelli

17

 

Wees maar immuun 

 

Eindelijk is het zover. Mevrouw Bulte beseft vandaag iets, wat ze in theorie al twintig jaar weet. En mevrouw Bulte maar denken, dat het met haar ontwikkeling treurig gesteld is. Maar daar is ze dan. Tot de kern aangekomen.
Mevrouw Bulte schrijft alles in het zwierige letters op. Langzaam en peinzend. Het is net of alles haar zo juist op haarscherpe wijze duidelijk is geworden.

HET HEEFT GEEN ENKEL NUT BIJ HET OORDEEL VAN ANDEREN STIL TE STAAN.

Deze zin schrijft ze in grote letters op een stuk papier en prikt het op een spijker aan de muur. Zie zo. Nu zal ze het voor eens en altijd onthouden.
Oordeel niet. Niet ten goede en niet ten kwade, denkt mevrouw Bulte.
Het is het ego, hè. Dat wil maar gecomplimenteerd worden. En als het niet gecomplimenteerd wordt, dan is de boot aan. Dan mag het al werk, dat we gedaan hebben, geen naam hebben.
Maar als je op de mensen moet wachten, ho dan maar. Ze heeft het levende bewijs in handen. Ja wel! Want er is niet veel, dat mevrouw Bulte kan, maar ze heeft toch enkele uitschieters. Ze kan bijvoorbeeld al haar hele leven rijmen en dichten. Zonder haar hemd op te lichten, ha, ha. En dan zijn er toch altijd weer mensen, die op een heel laag pitje staan, die haar talent aanvechten, negeren en beledigen. Ze voelt een soort woede in haar opkomen, die niet onmiddellijk te blussen valt. Ze kijkt naar het stuk papier.

HET HEEFT GEEN ENKEL NUT BIJ HET OORDEEL VAN ANDEREN STIL TE STAAN.

Want van wie komt dat oordeel eigenlijk? Meestal van mensen, die er geen verstand van hebben. Ja, af en toe ontmoet je iemand, die vaag iets beseft. ‘Oh, wat kan jij mooi rijmen, Stien!’ En je verheugt je inwendig, maar dat duurt niet lang. Want je zakt alsnog door je knieën door het ‘Je kan wel voor Sinterklaas rijmen,’ dat erop volgt. Van Willem Wilmink hebben ze nog nooit gehoord. En als ze van hem gehoord hebben, dan denken ze, dat ze zelf die versjes beter zouden kunnen maken. Hoe de mens toch in elkaar zit!

Het was juist zo leuk vanmorgen. Mevrouw Bulte dacht een streepje voor te hebben, toen ze op de bejaardensoos zinnen moesten maken, die rijmden. In groepjes van vier. Nou, juist diegenen, die nog nooit een pen van dichtbij hebben gezien, namen de leiding, hoor. Tot je graf zit je met die lieden opgescheept. Als je je normaal gedraagt en niet heel bazig wordt, rollen ze zo over je heen.

Ik dank je de koekoek
in mijn onderbroek

Dat was de winnende zin. Terwijl het zo mooi:

Ik dank je de koekoek,
voor hetgeen de mens zoekt

had kunnen zijn. Begrepen ze niet. Niet goed, zeiden ze. Geen gevoel, hè? Mevrouw Bulte laat haar armen slap langs haar lichaam vallen.

Rondom de klok
doe ik rondjes rond je rok

Dat is toch geweldig? Nee, mocht niet.

Rondom de klok
loop ik met een stok

Oh. Geen enkele poëzie!
En de leiding had haar wel wat meer kunnen ondersteunen. Maar ze willen democratisch wezen. Want ze hebben er zelf ook geen kaas van gegeten. Welnee. Ze weten niet eens wie Shakespeare is. Niet, dat zij het goed weet, maar die lui hebben gestudeerd! Nou, wat hebben ze dan gestudeerd, vraag je je af. Ze lieten haar al in de eerste ronde afvallen! Het is toch om te gillen. Ze zouden Vondel niet eens hebben laten meedoen. Mevrouw Bulte kent alle spreekwoorden zo uit het vuistje.
Maar deze ochtend heeft mevrouw Bulte tot een nieuw inzicht gebracht. Al dat subtiele onderuit geschopt worden, waar ze al haar hele leven mee kampt, heeft een functie. Als ze denkt aan haar zus. Aan die zogenaamde vriendinnen van haar. En de hele rest van de wereld. Die schopten niet, omdat ze het beter wisten. Nee, hier moet ze even goed bij stil staan. Dit heeft verstrekkende gevolgen. Het gaat hier niet om talent of dichtkunst. Dit gaat over dominantie! Zoals bij de apen, daar is ook een hiërarchie. En mevrouw Bulte hoeft niet lang na te denken over haar plaats in de piramide; geheel onderaan.
Ze heeft zich haar hele leven de kaas van het brood laten eten. Zo is het en niet anders. Misschien was het wel helemaal niet zo, dat zij als een beperkt mens op aarde rondliep. Misschien was zij wel helemaal niet zo beperkt. Mevrouw Bulte klemt haar kiezen op elkaar. De eerste de beste, die langs kwam, nam de leiding over: zo moet je sla wassen. Zo moet je stofzuigen. Allemaal onzin. Mevrouw Bulte beseft ten volle, dat zij haar het leven heeft laten wegnemen. Ze stond erbij en ze keek er naar. Schimmen kun je er de schuld niet van geven.

HET HEEFT GEEN ENKEL NUT BIJ HET OORDEEL VAN ANDEREN STIL TE STAAN.

Ze leest het briefje nog maar eens, maar de woorden dringen niet meer tot haar door.
Dat malle ego heeft veel op zijn geweten, denkt ze. Bij iedereen, ook bij mij. Al ben je een gedrocht. Je wilt je maar manifesteren ten koste van anderen. En wie het hardst roept, wordt de winnaar. Dat is het spel. Doorzie het maar. En een mens moet maar steeds sterk genoeg zijn om onrechtmatige aanvallen van zich af te slaan. Mevrouw Bulte kijkt verdwaasd om zich heen. Ze is op een dood punt aangekomen en moet haar tolletje bewust opzwepen om verder te kunnen gaan.

Ze neemt een pen ter hand en krabbelt in woeste halen:

Wees maar immuun
voor het virus
van andermans gelijk

zich kledend in een rokkostuum
trekt hij jou fijntjes door het slijk

Blijf maar als een kind
onbesmet aan het spelen
onwetend van al het gekrakeel

 

in je eigen Hof van Eden