JAN ARENDS
met een inleiding van Cornelis van Putten
Ik ben een arme man en alle leven doet mij zeer
Brussel
Beste heer Lubberhuizen,
De zaken zijn uit alle handen die er maar zijn gelopen.
Ik ben stapelgek en zit in Brussel.
Daar ben ik niet zomaar. Ik ben in Brussel om mijn leven voort te zetten.
Ik had altijd het idee dat een klein beetje succes en welstand alles ten goede zou keren.
Dat is helemaal niet waar.
Ik heb een vergroting van mijn leven gemaakt en wat ik ervan zie geeft mij schaamte.
Ik denk na.
Jan Arends
De schrijver wordt geboren op dertien februari negentienhonderd en vijf en twintig te Den Haag. Hij is een onwettig kind. In zijn dertiende levensjaar valt het gezin uit elkaar, een en ander aangezien zijn moeder aan een ernstige vorm van reuma leidt en niet langer de zorg voor het gezin dragen kan. Vanaf dit moment begint zijn grillige tocht door het leven.
Zijn eerste pleisterplaats is het katholieke jongensinternaat De Kruisvaarders van
Sint Jan, waar hij tot zijn achttiende een verblijf zal vinden en tevens een opleiding, want hij zal toch wel geen hersens hebben, tot schoenmaker volgt. Vervolgens tracht de schrijver zich, met groot succes overigens, om te vormen tot een plaag voor de wereld. Alles wat hij onderneemt zal hij uiteindelijk, torpederen, vernietigen, belachelijk maken en wat al niet meer. Hij wordt broodbezorger, ijscoman, copywriter, portier, dichter, (toneel)schrijver, maar zijn meest eclatante successen behaalt hij toch als huisknecht.
‘Zoals een ander homoseksueel is, ben ik huisknecht, Het slaaf zijn bij een vrouw, dat is voor mij de manier om een vrouw te beminnen. Ik verwacht de totale slavernij. Zodra ze te aardig voor mij zijn, concessies doen, meehelpen met de huishouding, zeggen dat ik niet zo hard hoef te werken, dan is voor mij de aardigheid er alweer af.’
Jan Arends is naar eigen schatting zo een honderd keer huisknecht geweest, in binnen- maar ook buitenland. Vrijwel nooit hield hij het er langer dan twee, drie weken uit, veelal ook niet meer dan slechts enkele dagen. Jan Arends is er een meester in zich binnen doorgaans zeer korte tijd volstrekt onmogelijk te maken. Bijvoorbeeld tijdens het opdienen van een maaltijd gekke bekken te trekken tegen de gasten die even naar hem keken, of per ongeluk iedere keer weer een beetje wijn op het smetteloos witte tafelkleed te morsen. Hels kon hij zijn werkgeefsters maken. Ook leuk vond hij het om des morgens maar eens niet meer uit bed te komen, hoe vriendelijk hij ook werd verzocht, totdat zijn werkgeefster, uiteindelijk radeloos, redeloos en razend tegelijkertijd, zich de haren wel uit het hoofd trekken kon.
‘Mevrouw, het spijt mij, maar ik geloof dat ik u vanmorgen de pillen van de hond heb gegeven en uw pillen aan de hond.’
Hij zet advertenties: ’Nette huisknecht biedt zich aan. Dan zie ik meestal al aan de envelop of het wat wordt – het moet bij voorkeur een blauwe of roze zijn, met zo een dik bazig handschrift erop. Dan moeten ze zelf mooie dikke benen en billen hebben, een grote bek, gelakte nagels – dat is verblindend mooi als ze met hun vinger wijzen dat er nog stof ligt.’
‘Ik ken niets fijner dan bij zo een wijf op de knieën liggen om haar haar schoenen te helpen aantrekken. Voor zoiets ben ik bereid heel wat op te offeren. Het is goedkoper dan naar de hoeren gaan. Mevrouw Vasalis, de dichteres en psychiater, heeft me eens uitgelegd dat masochisme in alles doorwerkt, niet alleen seksueel, En dat is waar: ik heb altijd alles afgebroken. Ik vraag altijd een zo laag mogelijk salaris en een rottig zolderkamertje. Hoe slechter ik het heb, hoe liever mij het is. Slecht eten, een rot behandeling, weinig geld, een smerig donker kamertje – als ik het een beetje goed krijg knap ik onmiddellijk af.’
Zijn onnavolgbare tocht door de wereld brengt hem in tal van steden, psychiatrische inrichtingen en alcoholistenklinieken. In de bijna negen en veertig jaren tussen zijn geboorte en dood wordt hij geteisterd door paranoia, masochisme, angsten en wanen. Hij is de schrijver die geen geluk en luxe verdragen kan. De man die zijn credo ‘Hoe slechter ik het heb, zoveel te liever het mij is’, zijn leven lang meer dan volledige eer heeft aangedaan.
Helaas, Jan Arends krijgt het te goed. De laatste twee jaren van zijn leven is hij een beetje beroemd. Hij verkrijgt een eigen appartement, een ongekende luxe. Hij heeft een telefoon, waarmee hij de anderen oneindig lastigvallen kan. Hij heeft een soort inkomen. Een contract bij De Bezige Bij. Veel te veel geluk allemaal. Het is niet moeilijk te voorspellen dat Jan Arends al dat mooie niet lang zal kunnen verdragen, hoewel het abrupte einde bij velen toch nog als een verrassing komt. De enscenering is geheel Jan Arendsiaans.
Wij schrijven maandag de een en twintigste januari negentien vier en zeventig. Het is de dag dat bij De Bezige Bij zijn bundel Lunchpauzegedichten verschijnt. Die middag rond twee uur haalt hij een aantal exemplaren af bij zijn uitgever. Twee uren later deelt hij telefonisch mee dat hij zeer ingenomen met de uitgave is. Om acht uur des avonds neemt de schrijver een beperkte aanloop, zo groot is de huiskamer niet, en springt met een snoekduik dwars door het raam, vijf hoog, van zijn appartement aan het Roelof Hartplein te Amsterdam een zekere dood tegemoet. Met deze duik komt een einde aan het leven, en wordt de legende geboren, van een der meest onvergetelijke schrijvers die ons kleine vaderland ooit heeft mogen voortbrengen.
Jan Arends was de naam.
GUSTAV FLAUBERT
FRANSE LITERATUUR