Bespreking van Op
falende furiën, mieren en ander leven van Odile Schmidt (Uitgeefhuis De Manke God,
2023)
De debuutbundel van Odile Schmidt beweegt zich in twee soorten van ruimte. In het eerste deel gaat
het om ruimte in wiskundige zin. De lyrische ik zit vast in rolpatronen en is bang om de cirkel te doorbreken. Want 'er is veel op vrouwen gestempeld / hoe kom ik van de blauwdruk af / ik dacht
door te lezen'. Maar lezen en stilletjes observeren blijkt niet de oplossing. Ze heeft haar hele leven al gezwegen; ze was degene die wel mocht zingen maar nooit anderen overschreeuwen. In het
vijfde en laatste deel is de ruimte de ruimtelijkheid van het Noord-Hollandse landschap geworden. De drie tussenliggende delen verwoorden een persoonlijke odyssee waarin ze, gedreven door een
nieuwe liefde, de stap uit haar huwelijk kan zetten maar vooral zichzelf durft neer te zetten, 'het persoonlijke verhaal mijn muziek / accepterend dat ik weinig weet zelfs van mezelf'. Ze leert
beseffen dat ook zij kan leven, hoe ingewikkeld dat ook blijkt te zijn.
In de veertig gedichten, gelijkelijk verdeeld over de vijf delen, zijn verschillende terugkerende
metaforen te vinden, vaak in de vorm van tegengestelde paren. Allereerst die tussen papier en lezen enerzijds en stem en muziek anderzijds. Ook het baren komt vaak terug. Het is de belichaming
van haar rol als moeder ('ik schik me als bijrijder') maar ook het symbolische begin van haar nieuwe leven ('iets is gebroken, het vlies'), waarmee het waardevolle in haar oude bestaan niet wordt
gebagatelliseerd maar een nieuwe fase ingaat. Een andere metafoor is het huis, als iets wat stevig staat of dat in elk geval hoort te doen. Een huis is gesloten, een 'containerhaven', met
gordijnen die het gevoel geven van een gevangenis. Het hutje dat ze in gedachten op het strand van wrakhout bouwt is fragiel, rust nog op haar besluiteloosheid. Tegelijkertijd is een huis ook
iets wat veiligheid biedt, wat ze beseft als ze een ultimatum krijgt om te vertrekken: 'ik loop de zee in, niets blijft van me over / dan dozen met boeken op het strand'. Want de angst om de stap
te zetten is groot als je jezelf levenslang hebt gezien als iemand die alleen maar stilzwijgend kan falen.
Ik ken de dichter een aantal jaren via Facebook en herken in deze dichtbundel aspecten van haar
leven en denken, die me doen vermoeden dat de lyrische ik op veel punten samenvalt met haarzelf. De plek van haar vader in haar leven, de verhuizing en ook de gebeurtenissen waarnaar verwezen
wordt in 'Toekomstmuziek' kan ik bijvoorbeeld plaatsen. Maar vooral herken ik het vrijwilligerswerk in de Hortus van Den Helder en de vreugde van het voordragen van gedichten, twee zaken die ook
de lyrische ik in de bundel helpen om vaste grond onder de voeten te vinden.
Die vaste grond is niet spectaculair: 'ik ga mezelf niet veroveren als een onontdekt continent'.
Liefde en gehoord worden lossen niet alle problemen in het leven op. De transformatie die ze doormaakt vindt ook niet plaats in één grandioze flits van inzicht. Het is eerder een moeizaam proces
van accepteren dat je heen en weer geslingerd wordt, dat er allemaal weinig logica in zit, dat je alle angst en twijfels te accepteren hebt. In dit proces leert ze met compassie naar zichzelf
kijken, 'als een ongrijpbare / wandelvriend'. Het resultaat van haar transformatie is dat ze met trillende handen op een podium staat, een gedicht voordraagt en aan zichzelf kan toegeven dat ze
succes heeft. Bepaald geen zingen of schreeuwen dus. Er is ook niets mis met woorden, met denken of met de geest. Doen is alleen beter: 'op zee en achter dijken loopt men niet op fragiele
benen'.
De opbouw van de gedichten volgt haar reis vrij logisch. De x en de y in het eerste deel
(Onderhevig
aan functies van x en y) gaan langzaamaan voor vrouw en man staan. De man is geen dader. Wel
is de vrouw impliciet ondergeschikt: ze ondersteunt, haar rol is door anderen geschreven. In het tweede deel (Ik
kan slechts falen) komt meer tastzin en geluid. Deze acht gedichten gaat over de moeilijkheid
van het loskomen uit het vertrouwde. De brave en loyaal thuis wachtende Penelope is nog geen Odysseus geworden. In deel 3 (Mislukte
liefdes of gedichten) is het loskomen een feit. Het oude is passé. In dit deel en ook het
volgende (Verzoeningsruimte)
is sprake van veel tegenstrijdige gevoelens en ook herinneringen, waarbij de context voor de lezer niet altijd duidelijk is. Misschien laat het zien hoe de kernthema's in je leven een nieuwe plek
moeten krijgen. Er komt daarnaast een nieuw element in: de oorlog in jezelf. Er wordt een parallel getrokken tussen, enerzijds, de neiging onvergevend te zijn jegens jezelf en je falen en,
anderzijds, de neiging anderen in de wereld de schuld te geven van oorlog en ellende. Die neiging is kinderlijk, het is ook een vorm van vluchten: 'oorlogen dienen / gevochten of gesmoord in hun
vet'. Enkele metaforen die ik hier trof (waaronder die van de muur) kwam ik verder niet tegen, waarmee dit gedeelte ook in dat opzicht wat los van de rest staat. Ten slotte, in het vijfde deel
(Wereld
delen) zijn we in het heden, het voelen, in de Noord-Hollandse zeelucht.
De samenhang in de bundel helpt de lezer om de lijntjes te leggen tussen metaforen en associaties
die, als je je zou beperken tot het lezen van enkele losse gedichten, regelmatig ondoorgrondelijk zouden zijn - tenminste voor mij als weinig ervaren poëzielezer. Naast tamelijk abstracte
gedichten zoals 'Fragiele mythe' en 'Stenigen' is er soms ook een rake humor te vinden:
in dit bed achter de gesloten deur baarde ik
alsof ik vanzelfsprekend was, je krijgt geen diploma's
voor in jezelf praten
en moederschap
geen oorkonde
je kunt niet op je CV zetten dat je jarenlang slaapwandelde
De titel van de bundel blijft me bevreemden, vooral de mieren, die misschien staan voor de neiging
van de lyrische ik om te observeren en de geest ondergeschikt te laten zijn aan het echt leven. De achterflaptekst vormde voor mij geen logische brug naar de bundel als geheel, maar ik maak er in
elk geval uit op dat de dichter mensen die voor een vergelijkbare keuze in hun leven staan een hart onder de riem wil steken. Op
falende furiën, mieren en ander leven geeft een stem aan vrouwen die zich afvragen waar
zij in al die jaren van vrouw-en-moeder-zijn zélf zijn gebleven, maar net zo god aan anderen die op een punt in hun leven zijn gekomen dat ze de zekerheid van patronen willen inruilen voor het
ongewisse.
Een recent interview met Odile Schmidt naar aanleiding van de bundel is te vinden
op Meander.
RECENSIE door Jan de Jong / Tzum link
Op falende furiën, mieren en ander leven van Odile Schmidt
De spanning tussen geest en wind
Met een beetje goede wil zou je de debuutbundel van Odile Schmidt Op falende furiën, mieren en ander leven ook vijf kleine gebundelde bundels kunnen noemen. Deze zeer op zichzelf staande afdelingen heten respectievelijk ‘Onderhevig aan een functie van x en y’, ‘Ik kan slechts falen’, ‘Mislukte liefdes of gedichten’, ‘Verzoeningsruimte’ en ‘Wereld delen’. Het zijn stuk voor stuk tamelijk hermetische maar wel evenwichtige ‘bundeltjes’ van elk acht gedichten, maar een overkoepelend thema laat zich maar lastig destilleren. Niet dat de dichter geen pogingen daartoe heeft gedaan – het tweetal ‘x’ en ‘y’ komt na de eerste afdeling nog tweemaal terug – maar ook die gedichten gaan verder hun eigen onafhankelijke gang. En dat brengt me meteen bij de kracht van deze bundel(s) en deze gedichten. Ze delen zowel een verraderlijke helderheid, als een complexe wereld daarachter. Het derde deel is misschien nog wel het concreetst, getuige gedichten als:
Naakt
Bij de geboorte van Liberté zit ik in een bevallingsbad
lees Jacques le fataliste van Diderot, luister naar Klezmer
groene waterslangen, grijze plastic wanden
piepkleine babykamer, geel geverfd
éénhoog met steile trapdenk het water helpt niet
sta op
au
zak weer in badhoe hij op een krukje achter me zit, ik op hem leun
de vroedvrouw met mobiel een andere bevalling begeleidt
mijn zus haar aanwijzingen herhaalt om te persen
hoe het kind onder water zwemt
rustig naar boven drijft, ademt
grote wijde ogen
Hoe realistisch wil je het hebben, denk je vanaf regel drie. Maar daarvóór is het al gebeurd. Want het is natuurlijk een absurde situatie: een vrouw in barensnood zit klaar om te bevallen en leest intussen Diderots Jacques le fataliste en son maître, een chaotische, filosofische en humoristische roman van dik tweehonderd jaar geleden. En ze luistert naar Klezmer, de oude Jiddische muziek, bedoeld om feestelijke gelegenheden mee op te luisteren. En dan heet het kind ook nog Liberté. Twee regels zo boordevol symboliek dat dat het hele vervolg van geboorte tot babykamer nog slechts triviaal lijkt.
In een ander gedicht verbindt ze de symboliek aan de dichtkunst:
Het Helderse brein
Je kunt niet gyroscoop en dichter in een ogenblik zijn
hoewel spraak en evenwicht buren zijn in het brein
is lyriek en doen een gewaagd huwelijk
op zee en achter dijken loopt men niet op fragiele benen
de geest kan zich niet veroorloven gelijk aan storm te zijn
met de wind mee te waaien
niet op zo’n manier flexibel
meer de gyroscoop
dan het sprakeloze van liefde
koppigheid en kalmte houden je hoofd boven water
wanneer vletten onverhoopt de dijk overgaan
Lyriek en doen vormen ‘een gewaagd huwelijk’. Lyriek en geest worden in verband gebracht met ‘fragiele benen’ en met ‘het sprakeloze van de liefde’. Het lijken allemaal boude beweringen, maar zijn ze wel zo gek? Een verhaal heeft per definitie beweging, gewoon door de voortgang van de plot. Maar een gedicht heeft geen plot, het is een statisch ding. Daarom kan juist de suggestie van beweging zo’n enorme spanning opleveren. Een gedicht kan dynamiek genereren, zonder zelf dynamisch te zijn. ‘Het Helderse brein’ van Schmidt raakt hier in slechts elf regels aan een visie die Jan Kamerbeek bijna een halve eeuw geleden al ontrolde in zijn oratie aan de UvA. Zonder het nu al te ingewikkeld te maken, komt het erop neer dat het statische van de tekst schuurt met de beweging die van de lezer verwacht wordt. Zie het gedicht als een weg en de lezer als iemand die hem af moet leggen. Een woord als ‘gyroscoop’ torst die hele betekenis met zich mee. Afhankelijk van de uitvoering (de aarde zelf is in feite een gyroscoop, maar het is ook een soort kompas) draait het ding alle kanten op. Maar behalve beweging is het toch vooral een uitnodiging tot beweging. Een gedicht uit het begin van de bundel preludeert er al een beetje op. Het heet veelzeggend ‘Scharnierpunt’ en het eindigt zo:
ik stapel met het uur ribbels in het zand
besef: ik scharnier en sleepadem wil erop uit
meedraaien met de ander
gevuld door de wind te wendbaar
Geest (‘adem’) en storm (‘wind’) uit het eerder genoemde gedicht draaien hier nog welwillend met elkaar mee, maar al snel blijkt de wind ‘te wendbaar’. Wat hier nog aftastend wordt voorgesteld, ontpopt zich in ‘Het Helderse brein’ tot een niet te overbruggen tegenstelling. Het is de tegenstelling tussen het statische en het dynamische wat deze gedichten zo spannend maakt.
Met Op falende furiën, mieren en ander leven heeft Odile Schmidt een sterke, boeiende bundel afgeleverd. En misschien wel vijf.
Jan de Jong voor Tzum / link
Recensie van Wouter van Heiningen
Voor mij ligt de bundel ‘Op falende furiën, mieren en ander leven’ van Odile Schmidt (1965). Deze bundel uitgegeven door uitgeefhuis De Manke God is een uitdaging. Een uitdaging voor mij als lezer maar zeker ook als recensent. Er zit zoveel in deze bundel dat het moeilijk is te bepalen waar ik zal beginnen.
De bundel is netjes uitgegeven, mooie bladspiegel, intrigerende tekst op de achterflap en zeker ook, een bijzondere titel. De bundel begint met drie ‘quotes’ van Leonard Cohen (tweemaal) en Charles Bukowski. Niet de minste en de laatste één van mijn favoriete dichters. De tekst op de achterflap vraagt ook enige kennis van de Griekse mythologie maar Odile beschrijft in een brief aan haar uitgever duidelijk aan wie ze deze bundel opdraagt, aan hen die wraakzuchtig zijn en veranderen in de vriendelijken. Een verlichte staat van zijn, waarin het recht, de vergeving en het licht ten opzichte van het duister, de wraak en de vergelding zegeviert. Voor ieder die ooit van wraak naar vergeving is gegaan een herkenbare situatie.
Dan de inhoud. In het eerste hoofdstuk wordt meteen de toon gezet. Dit zijn geen ‘gemakkelijke’ verzen. Odile Schmidt vraagt wat van de lezer maar die lezer krijgt er dan ook wat voor terug. In het eerste hoofdstuk ‘Onderhevig aan functies van X en Y’ komt de cirkel, de ring, de kring, de oneindige lijn steeds opnieuw in een andere vorm terug. Of het gaat over spiralen of rolpatronen, ik herken de doorgaande lijn. Daarbij nodigen titels als Necker kubus (wat was dat toch ook weer?) en de Möbiusband uit tot nader onderzoek. De optische illusie en de ruimtelijke structuur gevoegd bij ‘Scharnierpunt’ en ‘Uit een rib’ doen me geloven dat hier een relatie wordt beschreven, de relatie van de dichter ten opzichte van het leven. Het laatste gedicht in dit hoofdstuk ‘Toekomstmuziek’ eindigt met de zin ‘wat rest is een puntenwolk’ waarmee de dichter voor mij aangeeft dat alles (het leven) altijd doorgaat maar wel degelijk uit losse onderdelen bestaat.
In de twee hoofdstukken die volgen ‘Ik kan slechts falen’ en ‘Mislukte liefdes of gedichten’ komt de relatie opnieuw naar voren, de relatie met een vader, een moeder, een kind. Geboorte en dood komen aan de orde en de liefde voor de ander. In ‘Verzoeningsruimte’ is er ruimte voor contemplatie; wat is de reden voor het bestaan, het falen, en opnieuw vanuit twee gezichtspunten bekeken (X en Y). Tot slot ‘Wereld delen’. In dit laatste hoofdstuk krijg je als lezer meer inzicht in hoe de dichter zich verhoudt tot de wereld om haar heen. De letterlijke wereld dit keer; de Waddenzee, Beverwijk, Noordzee, Marseille. Ze eindigt met het gedicht ‘Café Eijlders’ waarin ze haar geboorte als dichter beschrijft. Na het leven, de liefdes, het verleden en de familie is er nu tijd voor de dichter. De dichter die in soms raadselachtige zinnen de lezer meeneemt in haar binnenwereld die ze wil delen.
Of de furiën gefaald hebben, of de wraakzucht ten opzichte van het leven wint of juist de vergeving en het licht zegeviert, de dichter laat je als lezer zelf de conclusie trekken. Zoals gezegd is deze bundel niet voor lezers die even een gemakkelijk gedicht willen lezen, of even een korte vlucht willen uit de dagelijkse sleur. De gedichten in de bundel zetten aan tot nadenken over de inhoud, over de betekenis en geven je inzicht in wat de dichter beweegt.
Ik kies als voorbeeld van het voorgaande het gedicht ‘Uit een rib’ waarbij je meteen een idee hebt (Eva uit de rib van Adam) dat je wil toetsen aan wat er beschreven staat. Waarom tweemaal een X? Omdat Eva onderdeel is van Adam (zijn rib)? En de tuin van Eeden? Twee punten verbinden, meer niet.
.
Uit een rib
.
Mijn gevoel lijkt een verre reiziger aan de horizon
waar de golven en sprongen aan het zicht onttrokken zijn
.
hoe kan ik uit een nullijn gedichten schrijven
Een gat in een sok stoppen zonder klos
.
Ik wilde niet meer achteromkijken
,
X1: ik zeurde om een rozenstruik
X2: hij bloeit in de gevonden tuin
.
X1′: ook rozen hebben water nodig
X2′: de gieter staat in een ander huis
.
X1”: dat ene verhaal is verdwenen
X”2: alles paste in een bus in de schuur zonder slot
.
twee punten verbinden, meer niet